Reineke dacht na. Ze stak de balpen in haar mond en kloof erop. ‘We moeten iets van de president van Taalland gedaan krijgen,’ zei ze. ‘Dus moeten we hem zo benaderen dat hij ons onze zin geeft. We moeten hem gunstig stemmen. We beginnen met Uwe genade.’ ‘Onzin,’ riep Joris. Zoveel malligheid had hij nog nooit gehoord. ‘Dat moet je doen, zeg! Krijgt de president die brief. Leest hij: uwe genade. Dan denkt die man: Hé ja, genade dat ben ik. Ik ben een genade. Nou, vandaag heb ik toevallig geen zin in genade. Want als ik steeds genade geef, denken ze dat ik een doetje ben. En voor je het weet beginnen ze hun brieven met: Hallo ouwe jongen.’ Deze brief is nog maar het begin van de vele problemen waarvoor Joris (12) en Reineke (15) een oplossing moeten bedenken. Taalland blijkt een land vol gevaren. De inwoners ervan gaan gebukt onder een dreigende macht die hen monddood maakt. De twee kinderen besluiten een poging te wagen de vrijheid voor de inwoners van Taalland terug te winnen...