In een dicht oerwoud dat nog nooit door de mensen is bezocht, leeft een stam witte mensapen. Op een dag krijgt Baaf, het wijfje van de machtige Urgh, een jong dat zichzelf ‘Oef’ noemt. De eerste jaren van zijn leven leert Oef zijn ouders en het oerwoud kennen, ontmoet de kleine mensaap Ogogo, en krijgt les van de oude Gnokgnok, die een eerbiedwaardige witte baard heeft. De rust in het oerwoud wordt verstoord door twee mensen ­ Grote Heer Wim en Wijze Kong. Zij zullen ervoor zorgen dat Oef niet in het oerwoud blijft. Oef groeit tussen de mensen op, en weet niet anders dan dat hij de enigszins vreemde zoon is van Fabiola, de vrouw van Grote Heer Wim. Op een dag komt hij er achter wat de oorzaak is van zijn soms eigenaardige gedrag. Wat gebeurt er met een jongen die langzaam maar zeker gaat beseffen dat hij geen mens maar een aap is? Het verwart Oef, en hij veroorzaakt een heleboel onrust om zich heen. Hij keert terug naar het oerwoud en maakt kennis met zijn vader Urgh, ook met zijn halfbroer Absa, die niet al te veel witte haren heeft en daarom tot de ‘Karigbehaarden’ behoort. En natuurlijk ­ ook de meisjesaap Ogogo gaat een belangrijke rol in zijn leven spelen.