‘Hoe komt het, ‘ vroeg Zij, ‘dat gij Arabisch spreekt?’ ‘Ik heb het Arabisch vele jaren bestudeerd, ‘antwoordde ik. ‘En het wordt ook in Engeland en elders gesproken.’ ‘Het wordt dus nog gesproken? En is er nog een Egypte? En welke Pharao zit op de troon? Nog steeds een uit het gebroed van de Perzische Ochus of zijn de Achaemeniërs weg?’ ‘De Perzen zijn reeds meer dan tweeduizend jaar uit Egypte weg en sindsdien hebben de Ptolemaeën en de Romeinen en vele anderen over de Nijl geheerst om te vallen, wanneer hun tijd rijp was. Maar wak kunt gij van de Pers Artaxerxes weten?’ En Griekenland?’ vroeg zij, ‘bestaat er nog een Griekenland? Ah, ik hield van de Grieken. Zij waren mooi als de dag en knap, maar woest van hart en wispelturig.’ ‘Ja,’ zei ik, ‘er bestaat nog een Griekenland. Maar de Grieken van heden zijn niet wat de Grieken van vroeger waren en Griekenland zelf is nog slechts een bespotting van het oude Griekenland.’ ‘Zo? En zijn de Hebreeën nog in Jerusalem? Staat de Tempel nog, die de Wijze Koning gebouwd heeft, en zo ja, welke God aanbidden zij daar? Is de Messias gekomen, over wie zij predikten, en regeert Hij de aarde? Met deze en dergelijke vragen overstelpt Zij, die-niet-sterven-kon, de bezoeker uit het Westen, die tot haar zwaar bewaakt domein in het diepst van Afrika was doorgedrongen. Want Zij was sedert meer dan 2000 jaar van de wereld afgesloten geweest. 2000 Jaren, waarin mèt Zij, haar vrouwelijke nieuwsgierigheid levend was gebleven.