In deze boeiende roman schetst Huxley een technisch en psychologisch volmaakt georganiseerde toekomstwereld, met een voor niets meer terugdeinzende medische wetenschap, die er zelfs in geslaagd is menselijke broedsels te kweken - van begaafde alfa's tot domme ypsilons - al naar behoefte van de staat. En in deze geraffineerd functionele welvaartsstaat leven de menselijke wezens, waarvan zelfs de meest intieme onderlinge verhoudingen worden gecontroleerd, en die toch een tevreden massa blijven. Temidden van deze gemachineerde wereld plaatst Huxley de door een 'productiefout' ontstane figuur van de gebleven mens, een eigen persoonlijkheid, met een eigen gevoels- en denkwereld, en de uit een reservaat van 'natuurmensen' overgebrachte zgn. 'wilde', die aangegaapt wordt door de kuddemens en tenslotte, door zijn gevoelens van liefde en twijfel, te pletter loopt tegen een muur van zielloosheid en conformisme van 'de heerlijke nieuwe wereld'. Een meesterlijke projectie van een beangstigend toekomstbeeld in de wereld waarin wij leven.