'De drie mensen die door de maanlichtschaduwen in het Verboden Woud naar het noorden renden waren over ruim een halve kilometer verspreid. De laatste hardloper in de rij was de achtervolgende D-wolven geen honderd meter meer voor. Hij kon de dieren begerig horen janken en hijgen, zoals altijd als ze een prooi in het oog hebben.

Met de Eerste Maan hoog aan de hemel was het tamelijk licht in het bos en hoewel dit de hogere breedtegraden van Arrakis waren, was het nog steeds warm na de hete zomerdag. De nachtelijke luchtstroom uit de Laatste Woestijn van de Sarier voerde harsige geuren mee en de vochtige uitwaseming van de rottende bladeren op de grond. Af en toe kruiste een licht briesje van de Kyneszee achter de Sarier het pad van de hardlopers met een geurflard van zilt en vissen...'

Met deze spanningvolle passages opent God-Keizer op Duin, het vierde deel van de legendarische heelalsage dat verhaalt van de val van God-Keizer Leto II, die het heelalrijk honderden generaties met strakke hand regeert om de mensheid over zijn 'Gouden Weg' te loodsen.