De huurlingen die voorop reden hadden de kinderen al ingehaald. Sander hoorde hun paarden hijgen. Hij haakte zijn linkerarm in de teugels en wikkelde zijn voeten in de riemen van zijn stijgbeugels om zo stevig mogelijk in het zadel te zitten. Met zijn vrije hand trok hij het zwaard dat zijn oom voor hem had gesmeed uit de schede op zijn rug. Hij hoorde het koude staal zingen toen het langs zijn oor schoof – een vertrouwd geluid dat hem moed gaf. De letters BVL – de initialen van zijn oom – schitterden even in het maanlicht. In de hoek van zijn oog zag hij dat een huurling hem aan de rechterkant inhaalde. Deze droeg een helm die een groot deel van zijn gezicht bedekte en had een zware strijdbijl. Sander bukte in het zadel om het dodelijke staal te ontwijken.