Joris ging rechtop zitten en keek om zich heen. Er was geen boom te zien en de jongens waren ook weg. Hij bevond zich op een bergpad. Ver onder zich zag hij een diep dal. Er stonden lage struikjes in het zand en hier en daar stonden huizen. Joris stond op. Alleen maar bergen en een droog dal. Niets wat leek op een boom of een park. Of op wat ook maar uit de normale wereld.