Steeds weer zien we in de sprookjes hoe iemand zijn huis verlaat en onderweg een klein mannetje tegenkomt. De manier waarop de reiziger het kleine mannetje bejegent of antwoordt op diens vragen is bepalend voor wat er op zijn verdere weg gebeurt. Het kleine mannetje kan de mensen helpen hun doel te bereiken, maar het kan ook gebeuren dat hij proberen zal de mens schade te berokkenen. Ogenschijnlijk lijken de beloningen van kabouters en dwergen nutteloze gaven, maar thuisgekomen ontdekken de mensen dat hun gaven zelfs heel kostbaar zijn. Kabouters en dwergen zijn niet zomaar piepkleine mensjes, geen lilliputtertjes, maar met de natuur verbonden wezens, en de sprookjes laten zien dat ze een hele bepaalde functie hebben. Ze wonen in een berg, in een holletje onder de boom of onder de drempel van een boerderij. Ze willen ongestoord hun werk doen en steeds wanneer een mens probeert hen te bespieden, of er achter te komen wie het is die hen stilletjes helpt, dan verdwijnen ze uit die streek en merken de bewoners dat het met het verdwijnen van de kabouters ook met de welvaart is gedaan. De 65 sprookjes in dit boek laten het doen en laten van 'het Kleine Volkje' op zeer verschillende wijze zien.