Toen Charles Perrault in 1697 de Sprookjes van moeder de gans optekende, durfde hij er aanvankelijk niet voor uit te komen dat hij de auteur was en zette hij er de naam van zijn zoon onder. Want in die dagen werden sprookjes niet voor vol aangezien, en wie er zich serieus mee bezighield liep de kans bespot te worden. Nu is dat gelukkig anders. De gebroeders Grimm, Hans Christian Andersen, Charles Perrault en andere schrijvers van sprookjes hebben zich een onsterfelijke naam gemaakt en hun werk is alom bekend en geliefd. En heus niet alleen bij kinderen, want heel wat ouderen beleven er minstens zoveel plezier aan. Dit boek bevat bijna alle Perraults sprookjes en naast goede bekenden als Assepoester en Roodkapje vinden we er dus ook minder bekende vertellingen in, zoals De feeën en het erg geestige De dwaze mensen. Maar bekend of onbekend, in alle sprookjes toont Perrault zich een veelzijdig schrijver en verrast hij ons met zijn eenvoudige, puntige stijl. Voor nog meer afwisseling zorgen de sprookjes van Marie d'Aulnoy, die het tweede deel van deze bundel uitmaken. Deze prachtige subtiele verhalen zijn heel anders dan de sprookjes van Perrault, en hoewel de schrijfster zich nooit de roem heeft verworven die Perrault na zijn dood ten deel viel, doet zij beslist niet voor hem onder. Wie haar De blauwe vogel leest, gaat onwillekeurig een beetje gelóven in die wereld van prinsen en feeën, waar het kleine het grote overwint en het recht zegeviert. En zo heel vreemd is dat eigenlijk niet, want sprookjes mogen dan voor een groot deel op fantasie berusten, ze bevatten ook heel wat elementen uit het werkelijke leven.