Wat ging er aan vooraf: In ‘Morgen toen de oorlog begon’ verneemt een groepje jongeren na hun kampeertocht in de wildernis dat hun land bezet is door een vreemde mogendheid. Ze besluiten tot guerrilla-activiteiten over te gaan. Liever dat dan lijdzaam toezien wat er met hun familie en hun land gebeurt. Bij deze acties worden twee van hen uitgeschakeld: een vriendin belandt in het ziekenhuis en van de ander, haar vriend, weten ze niet wat er geworden is. Een derde lid van de groep verongelukt. Na een rouwperiode besluiten ze opnieuw tot actie over tegaan. Stilzitten is nog erger. Ze ontmoeten een groep volwassenen die, net als zij, uit de handen van de bezetter willen blijven en ondergronds zijn gegaan. Hun samenwerking draait uit op een grote desillusie en teleurgesteld trekt de groep zich weer terug in de wildernis. Aan het eind van het tweede deel, ‘Het holst van de nacht’, maakt Ellen, de ik-persoon, de balans op: hoe is ieder van hen veranderd? Zijn ze vrijer geworden? Sterker? In ‘Een kille dageraad’ zijn de acties niet alleen bedoeld om de bezetter dwars te zitten. De groep wil hun gevangen vrienden terug en ze gaan daarbij zeer doelgericht en met overleg te werk. Met hernieuwde energie vervolgen ze hun guerrilla. Ze bestoken de vijand keer op keer, maar moeten daarvoor duur betalen. Aan het eind duikt er onverwacht hulp op. Het buitenland gaat zich met de strijd bemoeien.