De roman ‘De heks en de archeoloog’ is een uitzonderlijk voorbeeld van Lampo’s vertellerstalent: magisch realistische elementen en psychologische motieven zijn verweven tot wat Karel Jonckheere ‘de realiteit van het onzichtbare’ noemde. De archeoloog Kris waterschout constateert met ontzetting dat de door hem aanbeden vrouw zich zonder aanvaardbare oorzaak van hem distantieert. Een aantal verwarrende gebeurtenissen doen hem de hulp van een psychiater inroepen. Deze concludeert dat de geliefde van Waterschout aan hysterie lijdt. Uit de archieven van heksenprocessen blijkt dat de beschuldigde vrouwen hysterica’s waren. Vanuit dit standpunt bekeken is de beminde van waterschout evenzeer een heks. Lampo, die deze roman tot zijn beste rekent, schreef erover in zijn essay ‘De zwanen van Stonehenge’: ‘Hoewel ik noch van tevoren, noch onder het schrijven er ook maar het flauwste vermoeden van had, is ‘De heks en de archeoloog’ een Graalqueeste geworden. Zonder dat ik er, niet bewust wat er aan de hand was, de nadruk op legde, gaat Kris Waterschoot op zoek naar de Graal. Inmiddels bestaat hij uitsluitend in functie van mij, van de mens en de schrijver die ik ben; wat betekent dat ik hem niet alleen op de voet volg, doch vooral in mij zelf de Graal tracht te vinden. Deze Graal is, vermoedelijk ook vroeger dan de middeleeuwen, steeds het symbool geweest van een andere wereld. Het symbool? Ik heb een hekel aan dat woord. Al te vaak worden wij er door verleid, om de schrijver iets anders te laten zeggen, dan hij in werkelijkheid bedoelt. Hoe onvatbaar ook, de Graal is een tastbaar voorwerp, een concreet ding, een niet alleen psychologische, doch ook een fysieke resultaten sorterende generator, waardoor in het ruimtetijdcontinuüm bressen naar andere dimensies worden geslagen.’