Toen Thomas Blaine naderhand nadacht over de manier waarop hij was gestorven, vond hij het jammer dat het zo’n banale dood geweest was. Waarom was hij niet gestorven terwijl hij een gevecht leverde met een tijger, of in weer en wind een bergtop beklom? Waarom was zijn dood zo gewoon, zo alledaags geweest? Maar tegelijkertijd herinnerde hij zich dat een avontuurlijke dood niet bij zijn karakter gepast zou hebben. Natuurlijk, hij was voorbestemd om te sterven op deze snelle, banale, pijnloze manier; in zijn jeugd waren er al vage aanwijzingen in die richting geweest en toen hij dertig was, was het een onomstotelijke zekerheid geworden. Maar hoe men ook sterft - op wat voor manier dat ook gebeurt - het is en blijft de belangrijkste gebeurtenis in iemands leven. Blaine bedacht dat hij de waarheid moest weten over die minuten, die laatste kostbare seconden toen de dood hem opwachtte op een donkere autoweg in New Jersey. Was er een waarschuwing geweest, een voorteken? Wat had hij gedaan of nagelaten? Wat had hij gedacht? Die laatste seconde waren van het allergrootste belang. Hoe was hij gestorven?