Het is 11 mei 1987. Zenuwachtige drukte op een lanceerbasis op Kenia. ‘Keniabasis aan Antares: nog dertig seconden.. vijfentwintig.. twintig.. vijftien..’ Binnen in de raket liggen vijf man stevig vastgebonden op hun rustbed: commandant Rex Rhône; dokter Robert Haunes; de natuurkundige Phil Barker; de astronoom Vincent Delamare en de boordwerktuigkundige Bryan. Over veertien seconden zal de Antares zich langzaam, met oorverdovend lawaai en een reusachtig vlammenspoor achterlatend, van de bodem verheffen om vervolgens met duizelingwekkende snelheid in de richting van Venus te razen. Het was niet de eerste keer dat een expeditie naar deze planeet werd gezonden. Van dezelfde basis was enige tijd geleden de Phaex afgeschoten, maar sinds dit ruimteschip de dampkring van Venus was gepasseerd, had men geen enkel radiocontact meer met de bemanning kunnen krijgen. De opdracht aan de mannen van de Antares luidde: ‘Onderzoek wat er met de bemanning van de Phaex is gebeurd en verzamel zoveel mogelijk gegevens over de planeet zelf.’ Reeds tijdens de reis door het heelal hangt een onmiskenbaar voorgevoel van mysterie en dreiging in de besloten sfeer van het eenzame ruimteschip. Een gevoel dat na de landing op Venus nog versterkt wordt door het stille, onwezenlijke landschap met zijn lugubere plantengroei. Het is alsof de planeet zich heeft voorbereid om ook met deze indringers voor eens en altijd af te rekenen.