Alan Winter, een jonge Duitser, en Yü Fang, een Tibetaan, studeren samen in Heidelberg. Een innige vriendschap groeit tussen hen, maar Yü Fang keert weer naar Tibet om zich daar terug te trekken in een klooster. Hun contacten verwateren. Op een dag echter kan Alan de afspraak die ze maakten ­ elkaar weer te ontmoeten ­ nakomen. Hij gaat voor een kort bezoek naar Tibet. Lange gesprekken tussen Allan en Yü zijn daarvan het gevolg. Hun gesprekken eindigen steeds echter met de vraag: wat gebeurt er als men sterft? Het korte bezoek zal twintig jaar duren. Alan blijft bij Yü in het klooster en samen trachten zij de geheimen van het leven te ontsluieren. Yü slaagt erin uit te treden, zijn ziel van zijn lichaam te scheiden. Als Alan ook zo ver is, verlaten beiden het klooster en trekken de wereld door. Yü heeft echter reeds de perfectie van het uittreden bereikt: hij kan zijn ziel laten overgaan in een ander lichaam. (Hier wordt naar de schizofrenie verwezen, waar twee zielen in één lichaam zouden huizen.) Alan Winter zal bemerken dat zijn eeuwige leven begrensd is tot twee miljard jaren, dat hij dus steeds zijn verleden en toekomst zal moeten beleven. De kringloop kan hij alleen doorbreken door zijn leven anders in te richten, dus door te sterven. Een SF roman die in vele dingen herinnert aan de grote bladzijden van een andere Duitser: Herman Hesse.