ws-page-props | |||
---|---|---|---|
Regel 5: | Regel 5: | ||
|Primair= | |Primair= | ||
|Nat=Nederland | |Nat=Nederland | ||
− | |DatumGeboren=19- | + | |DatumGeboren=19-4-1895 |
|TerminusAQuo=1895-04-19 | |TerminusAQuo=1895-04-19 | ||
− | |PlaatsGeboren=Den Helder | + | |PlaatsGeboren=Den Helder, Noord-Holland |
|LandGeboren=Nederland | |LandGeboren=Nederland | ||
|DatumOverleden=24-11-1987 | |DatumOverleden=24-11-1987 | ||
|TerminusAdQuem=1987-11-24 | |TerminusAdQuem=1987-11-24 | ||
− | |PlaatsOverleden=Overveen | + | |PlaatsOverleden=Overveen, Noord-Holland |
|LandOverleden=Nederland | |LandOverleden=Nederland | ||
+ | |Pic=Pieck-anton-319913-1650982120.jpg | ||
|ID=6329073 | |ID=6329073 | ||
− | |||
}} | }} |
Huidige versie van 16 aug 2023 om 12:37
Geboren te Den Helder. Anton Franciscus Pieck was een Nederlands kunstschilder, tekenaar, etser en graficus. Hij was de helft van een tweeling. Zijn ouders waren Henri Christian Pieck (1861-1922), machinist bij de marine, en Petronella Pieck-Neyts (1855-1944). Zijn broer was Henri Christiaan, die eveneens kunstschilder werd. Nog voor hij naar school ging was Anton aan het tekenen. Toen hij drie was en een keer voor het raam stond te huilen vroeg zijn moeder wat er aan de hand was: 'Ik kan de regen niet tekenen!' Op zesjarige leeftijd kregen beide broers tekenles van J.B. Mulders, die een avondschool had waar de broers naast de lagere school heen gingen. Hij merkte de begaafdheid van de tweeling op en leerde ze de grondbeginselen van perspectief en proportie. In 1906 maakte de elfjarige Anton zijn eerste bewaard gebleven 'ijsvermaakje', een schaatstafereel met op de achtergrond een huis waarvoor een man staat en twee kinderen uit het raam kijken: vader en de broers Pieck. De voorstelling toont een bevroren stadsgracht, ingesloten door precies getekende huizen, met op het ijs een gekrioel van kinderen in allerlei fasen van schaatsenrijden en leren schaatsen. 'Reeds hier,' aldus Pieckbiografen Van Eysselsteijn en Vogelesang, 'hebben de figuurtjes op het ijs het ongewild koddige van kleine insecten, die doodserieus bezig zijn, met plezier, doch ook met diepe ernst.' En hoewel Anton te jong was om het werk van Bruegel te kennen 'is een zekere verwantschap met de Brueghelse massa hier reeds embryonaal aanwezig'. Hetzelfde jaar won Anton de eerste prijs van een huisvlijtwedstrijd met een aquarel waarop een stilleven met een bruin potje op een oude stoof te zien is. De prijs bestond uit vijf tubes verf en een fixeerspuit. 'Ik was er geweldig trots op en geweldig gelukkig mee,' aldus Anton later, want hij had een prestatie geleverd die erkenning ondervond. In 1906 ging de vader van de tweeling als onderofficier/machinist bij de marine met pensioen en verhuisde het gezin naar Den Haag, de geboorteplaats van vader Pieck, en later, in 1914, naar de Weimarstraat 266. Hier volgden de broers na school van zeven tot tien uur 's avonds de tekencursus van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten. Later deden ze de gedegen opleiding van het tekeninstituut Bik en Vaandrager en behaalden daar de onderwijsakten A en B. Op veertienjarige leeftijd behaalden beide Piecks hun L.O. akte tekenen en drie jaar later de M.O. akte. Anton begon met lesgeven aan het instituut waar hij leerling was geweest, waarvoor hij zich ook in de kunstgeschiedenis moest verdiepen. Henri werd als de kunstenaar van de twee beschouwd en mocht de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam gaan volgen. Pieck heeft nooit geheel verwerkt dat hij zo bij zijn broer werd achtergesteld. Tot hun zeventiende was de tweeling onafscheidelijk, daarna begonnen de verschillen in hun persoonlijkheid zich te ontwikkelen. Henri was speelser, impulsiever en nam het leven wat makkelijker op, een vlotte charmeur in de omgang en in zijn werk. De serieuze kant van het leven probeerde hij te vermijden. Anton daarentegen was ernstiger, hardnekkiger en ontwikkelde zich geleidelijker. Hij besteedde veel tijd aan het onder de knie krijgen van techniek en vormgeving. Hun omgeving zag in Henri meer de artiest en in Anton eerder een tekenleraar. Henri, uiterst getalenteerd, ging alles zo gemakkelijk af dat oppervlakkigheid op de loer lag. Anton zag bij zijn ouders wat een gebrek aan financiële zekerheid voor zorgen veroorzaakte. Hij besefte dat alleen hijzelf voor zijn eigen bestaanszekerheid kon zorgen: 'Als ik me niet vóór alles financieel onafhankelijk maak, zal ik op de lange duur niets kunnen bereiken.' Het streven daarnaar gaf hem de gedrevenheid en het doorzettingsvermogen om zich zwijgzaam aan zijn werk te wijden. Omdat hij alles zwaar opnam en Henri juist te licht, groeide de tweeling uit elkaar. Op het instituut waar hij lesgaf leerde Anton de kunstschilder en etser Herman Heuff kennen, in wiens atelier een kleine pers stond. Daarop drukte Anton zijn eerste ets. Een andere vriend werd Henri Daalhoff, die zich op landschappen en interieurs toelegde. Van 1915 tot 1917 vervulde Anton zijn dienstplicht, waarvoor hij in 1916 vier maanden in de kazerne aan de Leusderweg te Amersfoort gelegerd was. Overdag exerceerde hij of vervulde velddienst, in de avond mocht hij de stad in. In dat jaar maakte hij veertien prenten; op zijn strozak gezeten bewerkte hij zijn koperplaat. Te Amersfoort etste hij het klooster, gevels, een winkeltje en andere onderdelen van het straatbeeld. Zijn productie uit 1916 en 1917 telt meer dan veertig etsen. Amersfoort maakte blijvend indruk: het laatste schilderij uit zijn leven stelt De Teut voor, een niet meer bestaande Amersfoortse wijk. In 1917 leerde hij Jo van Poelvoorde kennen, een zus van Hendrik van Poelvoorde, een van de militairen met wie Anton bevriend was geraakt vanwege een gemeenschappelijke belangstelling voor tekenen. Hendrik kwam geregeld op Piecks atelier en waardeerde zowel zijn werk als hun conversatie. Zijn zus was lerares aan de Koninklijke Nederlandse Weefschool, die gesloten werd toen de oorlog de aanvoer van grondstoffen vanuit Zweden onmogelijk maakte. Hoewel Jo ander werk vond, miste ze de omgang met creatieve mensen, waarop haar broer haar eens meenam naar Piecks atelier: 'het is er gezellig en je zult eens zien hoe prettig je het er zult vinden.' Ze vond de lange Pieck vriendelijk, maar ook zwijgzaam en af en toe afwezig. Gaandeweg werd de introverte Pieck spraakzamer en vertrouwelijker. In de oorlog, in 1916, verscheen de roman 'Pallieter' van de auteur Felix Timmermans uit het Belgische Lier. De Vlaamse sfeer en de Brueghliaanse taferelen wekten het enthousiasme van Anton op en die zou aan een map met op de roman gebaseerde tekeningen zijn begonnen, ware het niet dat hij Vlaanderen nog nooit zelf gezien had. In deze tijd nam de kunsthandelaar Cox contact met Pieck op: Timmermans was bij hem op bezoek en had assistentie nodig bij het afdrukken van een etsje. Tussen Pieck en Timmermans ontstond een hechte, jarenlange vriendschap. Van Timmermans ging een stimulans uit die Pieck ertoe aanzette groter etswerk te ondernemen, waarvoor hij een grotere pers kocht. Pieck is vaak in België geweest; in Vlaanderen voelde hij zich thuis, hoewel het anders was dan in Noord-Holland. De overeenkomsten en verschillen tussen Noord en Zuid boeiden hem. Na de oorlog ging hij met zijn broer ook naar Duitsland en Oostenrijk op studiereis, onder meer naar Berlijn, Nürnberg en Wenen, waar Pieck het werk van Brueghel wilde aanschouwen. Na hun huwelijk in 1922 verhuisden de Piecks naar Heemstede. Van 1920 tot zijn pensionering in 1960 was Pieck tekenleraar aan het Kennemer Lyceum in Bloemendaal. Deze betrekking bood hem financiële zekerheid en daarmee de vrijheid alleen de illustratieopdrachten aan te nemen die hem aanstonden. In 1921 manifesteerde Pieck zich voor de eerste maal als boekillustrator: ter gelegenheid van de tiende druk van de roman Pallieter van de bevriende Vlaamse auteur Felix Timmermans. Vervolgens werd hij voor vele illustraties gevraagd; onder meer illustreerde hij de 'Camera Obscura' van Hildebrand, sprookjes van Hans Christian Andersen en van de gebroeders Grimm, 'Sil de Strandjutter' van Cor Bruijn en Nils Holgersson van Selma Lagerlöf. Pieck is dertien jaar bezig geweest illustraties te maken voor een zestiendelige uitgave van de vertellingen van 'Duizend-en-een-nacht'. Aan het eind van 1951 werd Anton Pieck benaderd door de Eindhovense cineast Peter Reijnders, om een sprookjespark te ontwerpen, aanvankelijk voelde Pieck daar niks voor, hij had gedacht dat het van karton gemaakt zou worden, en dat het iets tijdelijks zou worden. Reijnders hield vol, en vroeg of hij toch eens mocht komen praten, uit beleefdheid nodigde hij Reijnders uit, uit dat gesprek werd Pieck duidelijk dat het materiaal waarmee gebouwd zou worden zou bestaan uit echte oude dakpannen en bakstenen, het zou permanent worden, na een halfuur hoorde Piecks vrouw gelach en dacht 'Oh god, dat is mis hij begint eraan' Deze gedacht was juist, Pieck begon met het ontwerpen van de eerste tien sprookjes, dit waren: Doornroosje, het Kabouterdorp, Langnek, de Sprekende Papegaai, de Chinese Nachtegaal, de put van Vrouw Holle, Kleine Boodschap, Sneeuwwitje en op het Herautenplein De Kikkerkoning en De Magische Klok. Pieck had gedacht dat het sprookjespark niet een heel groot succes zou worden, en had ook gedacht, dat als hij later dan nog eens een keer in de buurt van Kaatsheuvel zou komen, een beetje moest oppassen omdat het wellicht een grote mislukking was geworden, maar het tegendeel was waar. Op 31 mei 1952 opende sprookjespark De Efteling, dat inmiddels is uitgegroeid tot het grootste attractiepark van de Benelux en ook buiten Nederland grote faam geniet. Zo kreeg Anton Pieck destijds een uitnodiging om voor de Poolse plaats Katowice een soortgelijk park te ontwerpen. Deze plannen werden echter nooit gerealiseerd. In 1975 verliet Pieck de Efteling als hoofdontwerper, en werd opgevolgd door Ton van de Ven, echter behield hij tot ver in 1976 zijn wekelijkse woensdag-bezoekjes, later werden dit maandelijkse bezoeken. Tot aan zijn laatste levensjaar heeft Pieck altijd nog een adviserende rol gehad. Nog steeds worden er ontwerpen van Anton Pieck gerealiseerd of als inspiratie gebruikt, zijn manier van ontwerpen en kleurgebruik, worden nog altijd gebruikt, en vormen de basis voor al wat de Efteling tegenwoordig nog bouwt. Het is ook altijd de eis geweest van zijn opvolger, dat elke uitbreiding van de Efteling in de geest van Pieck zal zijn. In 1968 werd Anton Pieck benaderd om een gebouw te ontwerpen voor de verzameling old-timers van de scheepsschroevenfabrikant Max Lips. Dit gebouw werd in 1972 in Drunen geopend. Het werd een indrukwekkend gebouw met kantoren, een restaurant en expositieruimtes. Toen het Autotron wilde uitbreiden met een attractiepark, maar daar geen toestemming voor kreeg, werd het Autotron verplaatst naar Rosmalen. Het gebouw in Drunen bleef bewaard en heeft nu diverse andere bestemmingen. De naam is veranderd in De Voorste Venne. Pieck signeerde in zijn beginjaren met A.F. Pieck maar is daar van afgestapt omdat zijn oom Antonie Franciscus Pieck uit Hollandse Rading voor zijn schilderwerk dezelfde ondertekening hanteerde. Anton gebruikte vervolgens A. Pieck of voluit Anton Pieck. Overleden te Overveen.